In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 18: Babel.
‘Moet ik stijgen…moet ik dalen…’
Na twee uiterst soepel geschreven psychologische romans publiceerde Couperus begin 1901 Babel, een allegorie, gebeeldhouwd in marmer.
De zestienjarige herder Cyrus (van koninklijke afkomst) verlaat de bergen nadat hij heeft gehoord dat er weer wordt gebouwd aan de toren van Babel.
En hij tuurde en spiedde uit. En toen, in de wijde azuren, als een blauwe luchtzee boven het naaldgewriemel der verre, verre torenstad, onderscheidde hij, vreemd, een vierkante blauwte, even donkerder dan het luchtblauw, even afstekend tegen het luchtblauw, als getrokken met de rechte streken van een penseel vol water en blauw.
Eenmaal in de stad aangekomen probeert Cyrus mee te helpen met de bouw maar hij wordt bruut afgewezen door de arrogante bouwmeesters. Als in een droom dwaalt hij door het overweldigende Babel en stijgt steeds hoger, over trappen, terrassen en bruggen. De uitbreiding van de gigantische stad wordt uitgevoerd door slaven en hun onmenselijke bestaan roept bij Cyrus een groot medelijden op, een emotie die de bewoners van Babel vreemd is. Werd hij in eerste instantie aangetrokken door de pogingen van de bouwmeesters steeds dichter bij de hemel te komen, gaandeweg begint hij in te zien dat dit streven pure hoogmoed is, die wel afgestraft moet worden door de goden. Hij twijfelt of hij zal blijven of terug moet gaan naar de bergen, een dilemma door Couperus samengevat in de zich steeds herhalende mantra ‘moet ik stijgen…moet ik dalen…’ (meer…)