Twee Voerlui
Een karretjen op den Zandweg reed;
De maan scheen helder, de weg was breed,
Het paardje liep met lusten
(‘k Wed, dat het zelf zijn weg wel vindt);
De voerman leî te rusten….
Ik wensch je wèl-thuis, mê-vrind!
Een karretje reed langs Berg en Dal;
De nacht was donker, de weg was smal,
Het paard liep als met vleugels
(De sneeuwjacht zweept zijn oogen blind);
De voerman houdt de teugels….
Ik wensch je wèl-thuis, mê-vrind!
Eén karretje keert behouden weêr;
Het ànder heeft geen voerman meer; –
Waar mag hij zijn gebleven?
‘k Wed-dat je’em op den Zandweg vindt
Of mooglijk wel daarnéven….
Hij komt niet weêr thuis, die vrind!
Jan Pieter Heije (meer…)