Als je een beetje wilde meetellen in de hogere kringen en in kunstenaarskringen, dan maakte je in de 17e eeuw als jongeman een ‘grand tour’. De reis ging naar Italië en je kwam in aanraking met de schoonheid van de klassieken in museum, boek en kerk en met de modernen in herberg en bed. Een initiatiereis op allerlei gebied dus, zoals jonge mensen nu naar een Grieks eiland gaan, maar het culturele gedeelte meestal vergeten.
In 1650 kwam Joannes (Jan) Six van Chandelier (1620 – 1695) aan in Florence. Hij maakte de reis laat in zijn leven omdat hij al vroeg de kruidenhandel van zijn vader had overgenomen. De poëzie kwam pas in de tweede plaats. Six van Chandelier publiceerde dan ook pas echt toen hij de dertig was gepasseerd. In Gedichten (Van Gorcum, Assen 1991) schrijft editeur A.E. Jacobs, dat Florence in die tijd een kwalijke naam had. Een en al flikkerij daar. Het zou tegenwoordig als een aanbeveling werken.
Op de sodomiterye van Florencen
Florencen bloeyend land, en stad, langs Arnus grensen,
Dat in de grooticheit geen Hertochdommen wykt,
O Stad die om vermaak de kroon van steeden strijkt,
Uw heerschappye, en land baart wat men konde wenschen.
Maar ‘t is beklaaglik dat een reex van boose menschen,
uw boôm te weelderigh verrykt,
Dat gansch Italien by Sodoma gelykt,
En meedefeitich segt zoo leeft men te Florencen.
Wat baaten macht, en schat, pallaisen, kerk, en hof,
Godvruchticheit, en recht, zoo Godvrucht werd gevonden,
Of recht, alwaar men leeft dus onnatuurlik grof?
Geen pillen suivren u van die verdoemde sonden.
En ‘t waar een artseny te heet voor ‘t Lelylof,
Indien het swelgen moest, wat Sodom heeft verslonden.
Joannes Six van Chandelier
(foto via Flickr Commons)