De tafel
In de film Le bal van Ettore Scola (1983) volg je vijftig jaar geschiedenis van een Franse ballroom. Ik denk niet dat ik genoeg eelt op mijn kont heb om hem nog eens helemaal uit te zitten. Maar het genre bevalt me wel: de kijker (/lezer) volgt een levenloos object in de tijd. Dat kan, zoals in Le bal een danszaal zijn. Of, zoals in De jurk van Alex van Warmerdam, een stuk textiel dat om mooie vrouwenbenen wappert tot het eindigt als zweet- en snotlapje voor een zwerver.
In het jaar dat ik – in het kader van mijn persoonlijk beschavingsproject – elke week twee Franse, Russische of Italiaanse films bekeek en zo kennismaakte met Scola’s meesterwerk, bezorgden mijn broers mij een houten tafel. Ik studeerde toen al een jaar, maar aan tafels deed ik niet. In mijn toenmalige angst voor een burgerlijk bestaan, zag ik in een tafel (of bureau) het begin van het einde. Want wie een tafel had, moest ook een stoel hebben. Als er dan eens iemand kwam eten had je er al snel twee. De volgende stap was de aanschaf van een tafelkleed en voor je het wist had je een tv-meubel, een buffetkast en een zithoek. De ‘Kungfu-dude’ in mij was daar nog lang niet klaar voor. Mijn zes tot twaalf jaar oudere broers vonden dat natuurlijk gelul. Toen ze me kwamen helpen met het bewoonbaar maken van het pand Ubbo Emmiusstraat 10a, plaatsten ze zonder er verder woorden aan vuil te maken een robuuste plaat hout met vier poten in mijn kamer.
Omdat ik in gemeenschap van goederen getrouwd ben, is die tafel technisch gesproken nog steeds in mijn bezit. Maar als ik het waag om er een stapel papieren of de nieuwe roman van Henk Hanssen op te leggen, vind ik die steevast terug in de vierkante meter woonhuis die mijn vrouw reserveert voor mijn rotzooi. Ergens in de afgelopen zes jaar is de tafel haar bureau geworden. En dat is meer dan prima, want hoewel ik al twintig jaar geleden heb besloten dat burgerlijkheid niets is om je voor te schamen – integendeel: anti-burgerlijke stuipen hebben ons juist naar de rand van de afgrond geduwd – kan ik nog altijd niet goed werken aan een tafel. Zonder me als schrijver te willen vergelijken met mijn beroemdste ex-buurtgenoot, W.F. Hermans, zie ik wat dat betreft wel een analogie met diens voorkeur voor ‘papier dat met de rug tegen de muur staat, papier waarvoor zich geen andere mogelijkheden meer opdoen, behalve de kachel of mijn vulpen.’ Zo’n geordend bureau dat klaarstaat om eens een paar uur fijn creatief aan bezig te zijn, heeft op mij een afschrikwekkend effect. Achter een werktafel voel ik me een leerling die elk moment de zweterige hand van een docent in z’n nek kan voelen. Ik zit liever op de bank, waar schrijven meer het karakter van vrijetijdsbesteding heeft, waar het op één lijn staat met tv-kijken of de krant lezen, waar ik me niet zo’n ‘schrijver’ hoef te voelen. (En waar ik de gelegenheid heb om, als me niks te binnen schiet, even een fijn tukkie te doen.)
Terug naar de tafel. In foto’s van en herinneringen aan mijn dagelijks leven vanaf 1984 duikt hij regelmatig op. Een keer zelfs met de jonge schrijver achter een Olivetti 80 (geen schoothondje), in de tuin met een paasontbijt erop, als keukentafel en strijkplank en op minstens twee adressen als wanddecoratie. In sommige huizen waar ik heb gewoond, verbleef hij op zolder. In het huis waar mijn kinderen hun eerste jaar doorbrachten, maakte hij plaats voor een postmoderne constructie van glas en staal. Pas in 2008 of daaromtrent kreeg hij zijn huidige functie. Mijn vrouw brengt er (schat ik) zestig uur in de week achter door. Ik heb al een poos geleden aangekondigd dat ik nu ook eindelijk eens een eigen werkplek ga inrichten. Het nieuwe levensmotto van mijn vrouw (‘Ladies, if a man says he’ll fix it, he’ll fix it. No need to remind him every six months.’) indachtig, heb ik de synopsis voor mijn nieuwe boek (geplande verschijningsdatum voorjaar 2015) weer gewoon met de laptop op schoot, in mijn persoonlijke leefkuil op de Tylösand van Ikea geschreven. Net als deze column. Het zou kunnen dat we bij een volgende aanval van interioritis ineens besluiten dat de tafel niet meer bij onze huisstijl past. Het lijkt me uitgesloten dat hij dan bij het grofvuil gaat. Die tafel blijft. Als ik er maar niet aan hoef te gaan zitten werken.
Erik Nieuwenhuis
Noot van de redactie: dit was de laatste aflevering van Huis van Bewaring, de wekelijkse column van Erik Nieuwenhuis. Tot onze spijt zullen u en wij Erik een korte periode moeten missen. We kijken dan ook vol ongeduld uit naar zijn terugkomst, waarbij we ons kunnen verheugen op een vernieuwde maar toch vertrouwde bijdrage.
(meer…)